Verwijderen druklaag en einddwarsdragers
Bij de pilot is gekozen om de druklaag en einddwarsdragers op de opslaglocatie te verwijderen. Dit is gedaan met een betonhamer. Er is gekeken naar de zwaarte van de betonhamer en de snelheid van verwijderen. Hier is een optimum in gevonden voor wat betreft de sloopkosten, doorlooptijd en de schade ten gevolge van het demonteren. Als alternatief is nog apart gekeken naar hydrodemolition. Dit is de methode die het minste schade geeft, maar hydrodemolition is duur en geeft heel veel overlast ten gevolge van de grote hoeveelheid water die daarbij gebruikt wordt.
We hebben ervaring opgedaan met twee verschillende constructies. Wij merkte een verschil op in kwaliteit van de druklaag en de aanhechting met de prefabligger.
Bij het verwijderen wordt gelet op de vrijkomende beugels/haarspelden vanuit de prefabligger. Deze zijn bij hergebruik weer nodig voor de krachtsoverdracht (verbindingswapening) tussen de herbruikbare liggers en de nieuwe druklaag. Deze moeten zo onbeschadigd mogelijk vrijgemaakt worden. Wel blijkt dat er veelal meer verbindingswapening aanwezig is dan rekentechnisch nodig is. Hierdoor is het mogelijk dat ondanks het wegvallen/beschadigen van beugels, de krachtoverdracht geborgd is. Een ander punt is de hechting van de druklaag op de ligger. Als het de wapening voor de nieuwe druklaag niet beperkt en de hechting tussen de prefabligger en in-situ beton voldoende is, is het mogelijk om een dunne laag van dit beton te behouden. Als de hechting beperkt is, zal het in-situ beton netjes op het scheidingsvlak tussen prefabbeton en in-situ beton verwijderd kunnen worden.
Bij een grote aanhechting dient rekening te worden gehouden met extra doorlooptijd en kosten en een grotere kans op schade. Dit betekent dat goed gemonitord moet worden of er schade aan de liggers of wapening ontstaat bij het verwijderen van een druklaag met grote aanhechting.
Het verwijderen van de druklaag heeft effect op de doorbuiging. De rustende belasting neemt af waardoor de opbuiging ten gevolge van de voorspanning toeneemt. De verschildoorbuiging is moeilijk nauwkeurig te bepalen, zodat de elastische toetsing hierop niet is uitgevoerd. Wel hebben we bij onze pilot gekeken naar het verschil in opbuiging van de liggers na het verwijderen van de druklaag. Dit bleek tussen de liggers iets te verschillen. Bij de positiebepaling van de liggers in het nieuwe viaduct hebben we hier rekening mee gehouden door de liggers te groeperen in een veld met meer opbuiging en een veld met minder opbuiging.
De oudere brugdekken zijn veelal uitgevoerd met een druklaag van 0,17m à 0,19m dikte. Tegenwoordig worden de brugdekken, vanwege de vereiste betondekking, uitgevoerd met een druklaag van 0,25m dikte. Dit kan betekenen dat door het grotere gewicht een doorbuiging ontstaat die niet voldoet aan de doorbuigingseis uit de ROK. Waardoor de ligger hergebruikt moet worden in een kleinere overspanning.
Aanbevolen wordt om kritisch naar de doorbuigingseis in de ROK te kijken voor hergebruikte liggers, om hergebruik beter mogelijk te maken.
Bij de pilot viaduct A1-Hoog Burel moesten de liggers over een groot deel ingekort worden. Daarbij hebben wij de liggereinden inclusief de einddwarsdragers eraf gezaagd. Het was daardoor niet nodig om het gedeelte van de einddwarsdrager met een betonhamer te verwijderen van de ligger. Bij het modificeren van de Kromwijkdreefliggers bleek dat het goed mogelijk is om zonder schade aan de ligger, de einddwarsdrager met een betonhamer te verwijderen.